«

»

Apr
11

Sterkte en zwakte van de democratische rechtsstaat

Toespraak voor het Juridisch Genootschap Nijmegen
11 april 2011

Op 28 augustus 1914 werd Aartshertog Franz Ferdinand in Sarajewo vermoord. De Bosnisch-Servische nationalist Gavrilo Prinzip haalde de trekker over en veranderde de geschiedenis. Zijn daad vormde de aanleiding voor de Eerste Wereldoorlog, waarin 17 miljoen, meest jonge mensen de dood vonden.

Op 17 december 2010 stak de 26-jarige fruitverkoper Mohamed Bouazizi, zichzelf in brand. Het gebeurde in het Tunesische provinciestadje Sidi Bouzid, zo’n vier uur rijden van de hoofdstad Tunis. Bouazizi was tot het uiterste gefrustreerd, omdat corrupte politieagenten hem zijn bescheiden straathandel onmogelijk maakten. Zijn zelfverbranding bleek het ontstekingsmechanisme voor de Jasmijnrevolutie tegen het regime van president Ben Ali, die kort daarna het land moest verlaten.

Het succes van de volksopstand in Tunesië werkte aanstekelijk. Er volgde een kettingreactie in de hele Arabische wereld. In Egypte werd Hosni Mubarak afgezet. In Jemen en Syrië – toch van oudsher stevig georganiseerde dictaturen – vechten de regimes voor hun leven. In Libië woedt een burgeroorlog tussen de aanhangers van kolonel Khadafi en een politiek ongedefinieerd rebellenleger. Dat leger, bestaande uit amateursoldaten, wordt aan een wel zeer bijzonder ‘level playing field’ geholpen door vliegtuigen van de NAVO en een enkel Arabisch land. De buitenlandse steun schijnt vooral te moeten voorkomen dat Khadafi met zijn zware wapens de strijd snel beslecht. Hoe lang deze burgeroorlog gaat duren, waar hij op uitloopt en wie de nieuwe machthebbers in Libië zullen zijn, is in de schoot der goden verborgen.
Weinigen zagen deze door een fruithandelaar ontketende cascade van revoluties in de Arabische wereld aankomen. Westerse staatshoofden en regeringsleiders, gepokt en gemazeld in democratie en mensenrechten, wisten natuurlijk wel wie ze daar in hun armen sloten, maar dachten waarschijnlijk dat het zo’n vaart nooit kon lopen. En in de tussentijd bleef olie olie, en stabiliteit stabiliteit.

Ondertussen koesteren wij de stabiliteit van ons eigen politiek systeem, de democratische rechtsstaat. Bij ons worden regeringen die de bevolking niet bevallen niet afgezet, maar weggestemd door het parlement of door de kiezers. Politieke macht komt hier niet meer uit de loop van een geweer – zoals Mao beweerde – maar uit de stembus en wordt beheerst door regels van het recht.
Bij ons is overheidsmacht niet geprivatiseerd en het eigendom van een persoon, een stam en zelfs niet van een partij. Hier wordt overheidsmacht ontleend aan door het recht gedefinieerde publieke ambten die tijdelijk worden bekleed, met beproefde instap- en exitprocedures. Hier worden ambten niet bekleed ten behoeve van eigen gewin maar ten behoeve van het algemeen belang. Wij hebben vrijheid en democratie en mensenrechten. Geheime diensten en geheime politie terroriseren de burger niet en ambtenaren en politici zijn niet corrupt. Leve de democratische rechtsstaat!

Zou die democratische rechtsstaat eeuwig bij ons blijven? Inmiddels zijn we gewend geraakt aan crises en rampen die eigenlijk niet kunnen voorkomen. Net als bij banken, waar wij tot voor kort zorgenvrij onze spaarcentjes parkeerden, en net als bij kerncentrales, die overal tegen kunnen en waarbij slechts eens in de miljoen jaar iets goed misgaat, is het wellicht toch niet onverstandig om ook ons politiek systeem eens aan een bescheiden stresstest te onderwerpen. Zouden wij daarbij wellicht zwakke plekken ontwaren die aanleiding kunnen zijn voor verhoogde waakzaamheid?

Hierop wil ik aan de hand van drie eenvoudige vragen proberen een antwoord te geven. Heb geen onnodige zorgen. Ik ga niet proberen deze voordracht interessant te maken door aan te tonen dat ons politiek systeem gevaar loopt.
De eerste vraag is voor de hand liggend. Hoe stevig is het fundament van onze staatsvorm verankerd in de hoofden en harten van de burgers? Als de burgers niet in het systeem geloven heb je immers al gauw een probleem.
De tweede vraag luidt of misschien het risico bestaat dat westerse democratieën zelf hun effectiviteit als regeringsvorm ondermijnen?
De derde vraag is of de staatsvorm van westerse democratieën wel opgewassen is tegen bedreigingen door andere, niet op verkiezingsresultaten gebaseerde machten. Kunnen die het politieke democratische systeem tarten, negeren, of manipuleren? Als dat zo zou zijn, moet er wat aan gedaan worden.

Hoe stevig is de democratische rechtsstaat verankerd in de overtuiging van de bevolking?

Na de val van de Berlijnse muur verklaarde Francis Fukuyama dat de liberale democratie nu voorgoed het pleit had gewonnen van concurrerende politieke systemen. Jaren later mitigeerde hij deze uitspraak door te zeggen dat hij niet had bedoeld regressie uit te sluiten. Het kon natuurlijk zijn dat democratieën weer zouden verkeren in autoritaire systemen, ja zelfs voor zeer lange tijd. De liberale democratie was dus niet van de categorie ‘eens verkregen, altijd verkregen’. Maar deze staatsvorm blijft volgens Fukuyama het beste regeringssysteem. In de woorden van Churchill, die minder snel enthousiast te krijgen was, is de democratie van alle systemen ‘het minst slechte’.

Wat is nu eigenlijk de essentie van democratie? Die wordt enerzijds bepaald door waarden en anderzijds door vormen en methoden om die waarden zo goed mogelijk veilig te stellen. De kernwaarden van de Franse revolutie sieren nog steeds het briefpapier van de Franse republiek: vrijheid, gelijkheid en broederschap. Daar zou het wat de inhoud betreft om moeten gaan. Maar de methoden die tijdens de Franse revolutie werden beproefd om die waarden te realiseren hebben om begrijpelijke redenen de tand des tijds niet doorstaan.
Door niemand zijn de vormen en methoden van de democratische regeringsvorm zo treffend verwoord als door Abraham Lincoln. Op donderdag 18 november 1863 sprak hij op het slagveld van Gettysburg:

It is (…) for us to be here dedicated to the great task remaining before us (….), that we here highly resolve that these dead shall not have died in vain (…) and that government of the people, by the people, for the people, shall not perish from the earth.

Een regering van, door en voor het volk. Het was, denk ik, niet toevallig dat Lincoln deze woorden sprak op een slagveld, net zoals de inspiratie, die ten grondslag lag aan de Europese eenwording en de erkenning van mensenrechten, ontstond op de dodenakkers van de Tweede Wereldoorlog. Het sterven voor vrijheid inspireert nu eenmaal de overlevenden.
Overigens valt ook op dat Lincoln opmerkte dat er veel vastberadenheid nodig is om te zorgen dat een regering van het volk, voor het volk en door het volk niet van de aardbodem zal verdwijnen. Hij achtte dat kennelijk niet onmogelijk.

Op de organisatie van een democratisch regeringssysteem zijn in democratische landen varianten bedacht of door evolutie tot stand gekomen. Sommige daarvan, waaronder het Nederlandse model, zijn nooit aan een volmondige erkenning van de juistheid van de uitgangspunten van Lincoln toegekomen. Zo regeert onze vorstin nog bij de gratie Gods, al kunnen we wel vaststellen dat het volk in meerderheid geen probleem met de keus van de Allerhoogste lijkt te hebben en aan diens patronage een eind zou willen maken.
De meest opvallende verschillen in de inrichting van democratieën zijn tweeërlei. Ze zijn gelegen in de mate waarin burgers rechtstreeks uitmaken welke personen in welke ambten publieke macht zullen uitoefenen, en in de wijze waarop de bevolking door middel van verkiezingen haar macht laat gelden.
Dat zijn betekenisvolle verschillen. Op het eerste gezicht zou men denken dat het een goede zaak is om de bevolking zoveel mogelijk rechtstreeks voor de macht te laten kiezen, en ook rechtstreeks voor de controle op de macht. Deze gedachte heeft ook in Nederland wel sympathisanten. Het direct kiezen van burgemeesters, rechters, officieren van justitie en zelfs het direct vaststellen van wetgeving is in Amerika wijd verbreid.
Wij kennen dat systeem niet. Bij ons wordt het overheidshandelen gecontroleerd en – na veel omtrekkende bewegingen in de polder – ook bepaald door representatief samengestelde organen. Frank Ankersmit heeft er terecht op gewezen dat in ons land eigenlijk sprake is van een ‘electieve aristocratie’. Voor hen, die bij deze typering een ongemakkelijk gevoel krijgen, tekent hij daarbij ter geruststelling aan dat dit zeker ook de bedoeling van Montesquieu en vele andere denkers is geweest.
Het andere verschil betreft de inrichting die men aan kiesstelsels voor vertegenwoordigende organen kan geven. In sommige stelsels wordt de stem van elke burger proportioneel zichtbaar in de samenstelling van een vertegenwoordigend orgaan, in andere ziet men daarin alleen winnaars van verkiezingen in kiesdistricten terug. De laatsten gaan dus met de hele politieke winst aan de haal en laten de verslagenen met lege handen achter.
Achter deze verschillen gaan maatschappijmodellen schuil die het accent meer leggen op strijd en competitie dan wel op gemeenschappelijkheid en consensus. In hoeverre de kiesstelsels de maatschappijmodellen beïnvloeden is een interessante vraag waarop moeilijk een kort antwoord kan worden gegeven.

Hoe stevig zijn onze westerse democratische stelsels? En hoe blijvend zijn ze?
Voorbeelden van democratieën die terugvielen in dictaturen of autocratische regeringsvormen zijn eenvoudig op ons eigen continent te vinden. De geschiedenis van Duitsland, Italië, Spanje en Portugal ligt nog vers in de herinnering.

Zou zoiets in de westerse wereld weer mogelijk zijn? Het lijkt minder waarschijnlijk. De ontstaansgeschiedenis van de Europese Unie begon met de inspiratie om te voorkomen dat tussen de Europese landen nieuwe conflicten zouden ontstaan. Dat is zo’n succesverhaal geworden dat we dat risico als verouderd beschouwen. Bovendien biedt de Unie aan haar lidstaten een stevige inbedding voor hun democratische structuur.
Ook daarvan moeten we vaststellen dat niet iedere kiezer daar even gevoelig voor te blijkt te zijn. Het is eenvoudig te constateren dat de Europese Unie in veel landen door zeer vocale en in omvang niet te verwaarlozen politieke partijen als een bedenkelijke creatie wordt beschouwd. En het is misschien nog relevanter op te merken dat vele politieke bewegingen die het proces van Europese eenwording traditioneel van harte steunden, tegenwoordig bij herhaling de indruk wekken dat Europa in financiële zin meer van hun land vraagt dan dat het oplevert. Dat vinden zij natuurlijk niet eerlijk. De prijs vertroebelt het zicht op de waarde. Elke te bekritiseren handeling van ‘Europa’ wordt onder een vergrootglas gelegd. Van ware liefde, die tegen teleurstellingen bestand is, is meestal niet veel te bespeuren.

Het is onwaarschijnlijk dat regeringen die voortdurend en vrijwel uitsluitend hameren op het thema ‘we want our money back’, daarmede het draagvlak bij de bevolking voor een grote democratische familie van landen en regio’s in Europa vergroten. En toch ligt daar voor de meeste weldenkende mensen onze toekomst.

Gelukkig hebben we naast de Europese democratische ordening, waarover veel valt te klagen, ook nog onze eigen democratie om op te mopperen.
Als we naar de stevigheid van de Nederlandse democratische rechtsstaat kijken en ons afvragen of de burgers daarin in voldoende mate geloven, ben ik daarover zelf op grond van veertig jaar empirisch onderzoek positief gestemd.
Deze opvatting wordt bevestigd door politicologisch geschoolde wetenschappers die hiernaar bij voortduring onderzoek doen, teneinde elke klimaatwisseling te kunnen registreren. Van zeer recente datum is een onderzoek van een vijftigtal Nederlandse politicologen en bestuurskundigen die een ‘democratic audit’ hebben gedaan. De resultaten zijn in een vuistdikke publicatie, getiteld ‘Democratie doorgelicht. Het functioneren van de Nederlandse democratie’ neergelegd. Omdat goed nieuws in ons tot bezorgdheid geneigde land vaak onderbelicht blijft, geef ik u daaruit enkele conclusies.

  • Democratie is in ons land als beginsel onomstreden;
  • Het aantal burgers dat de democratie voor een niet-democratisch bewind zou willen inwisselen is te verwaarlozen;
  • De tevredenheid over het functioneren van de democratie neemt in de loop der jaren alleen maar toe;
  • Niet minder dan 72% is tevreden over het functioneren van onze democratie. Dat is in vergelijking met andere Europese landen hoog.
  • Het vertrouwen in politieke partijen is lager – meestal onder de 50% – maar stijgt met kleine schokjes; en het vertrouwen in parlement en regering – voor zover men het verschil daartussen weet – is ook variabel, maar ligt boven de vijftig procent.

Interessant is dat tweederde van de Kamerleden en van de burgers ervan overtuigd zijn dat er een kloof is tussen politiek en burgers. Maar het onderzoek leert dat de kloof, – ook wel aangeduid als de legitimiteitscrisis, of de vertrouwensbreuk – als diagnose de toets der kritiek niet kan doorstaan. Hij is volgens de onderzoekers gewoonweg niet te vinden.
Dan rijst natuurlijk de vraag of het onderzoek naar de kloof wel deugt. En ook die vraag wordt bevestigend beantwoord. De patiënten klagen dus en maken zich regelmatig ernstige zorgen. Om de zoveel jaar roept iemand dat het vijf voor twaalf is. Maar zelfs de ijverigste artsen kunnen echt niets ontdekken.

Tot zover dit rapport van vijftig politicologen en bestuurskundigen. Dat ziet er dus goed uit. Ik zou zelf overigens wel geneigd zijn enige zorg te hebben over de opkomst bij verkiezingen, die bepaald niet overweldigend is, en over de tanende belangstelling voor het lidmaatschap van politieke partijen.
Maar summa summarum lijkt het erop dat de Nederlandse burgers de democratie hoog hebben, hoger dan in bijna alle andere landen. Dat is des te opvallender omdat in ons land minder dan in andere landen wordt gedaan om de bevolking daarbij te helpen.
Op onze onderwijsinstellingen wordt niet veel tijd aan essentiële onderdelen van onze staatkundige constellatie besteed. De reden daarvoor zal zijn dat men dat niet nodig vindt omdat het toch wel goed gaat en omdat er belangrijkere vakken zijn.

Onlosmakelijk van het woord ‘democratisch’ wordt bij ons altijd het woord ‘rechtsstaat’ gebruikt. Kort gezegd betekent dit dat iedereen, inclusief de overheid, gebonden is aan en door het recht. Sedert meer dan een halve eeuw, na een meerjarige barbarij die miljoenen slachtoffers maakte, zijn de universele rechten van de mens onderkend en erkend. Iedere mens heeft rechten die niet door de staat mogen worden aangetast. Het zijn onvervreemdbare en universele rechten van de mensen en dus geen concessies van machthebbers aan hun burgers.
Het respect voor deze rechten is diep in onze rechtsorde verankerd. Het toezicht daarop door de rechterlijke macht en in het bijzonder door het internationale Hof voor de rechten van de mens in Straatsburg is effectief. De Europese staten hebben de mensenrechten in verdragen vastgelegd en zich met overtuiging aan de rechtsmacht van het Hof onderworpen.

Opmerkelijk is echter dat de laatste tijd in ons land vanuit liberale hoek, ik denk aan professor Tom Zwart, curator van de Teldersstichting, en in zijn voetspoor – of aan zijn hand – de liberale fractieleider Stef Blok (Volkskrant, 7-4-‘11), de aanval op het Hof voor de mensenrechten is ingezet. Dat Hof geeft volgens hen een te ruime interpretatie aan mensenrechten waardoor het Hof de soevereiniteit van staten zou aantasten. Dat is op zich al een merkwaardige observatie, omdat het nu juist de staten zijn die zich vrijwillig aan de rechtsmacht van het Hof hebben onderworpen. Daarmee maakten ze hun soevereiniteit uit respect voor de mensenrechten ondergeschikt aan de rechtsmacht van het Hof.
Een illustratie die door de liberalen voor dit betoog wordt gebruikt, ligt in de volgende casus.
In EU-verband is als regel afgesproken dat een asielzoeker de toelatingsprocedures moet doorlopen in het land van binnenkomst in de Europese Unie. Doet hij dat niet en reist hij door naar een andere lidstaat, dan kan hij door die lidstaat worden teruggestuurd naar het land waar hij de Unie binnenkwam. Met inachtneming van deze regels werd een asielzoeker door België uitgezet naar Griekenland. Althans bijna, want het Europese Hof voor de Rechten van de mens stak er een stokje voor. Het oordeelde de opvang van asielzoekers in Griekenland van zo’n hemeltergende kwaliteit dat het een schending van de mensenrechten zou opleveren hem daarheen terug te zenden. Blok neemt niet de moeite deze feiten te betwisten, maar vindt het oordeel toch onjuist. De regels van de EU zijn volgens hem belangrijker dan de bescherming van de mensenrechten van de asielzoeker.
Ik noemde dit liberale verzet opmerkelijk. Het vooroordeel wil dat liberalen altijd meer op hebben met de rechten van de burgers dan die van de staat. Het is relatief nieuw dat liberalen de staat willen beschermen tegen het gebruik van zijn mensenrechten door de burger, ook als die door het hoogste mensenrechtenhof terecht wordt geoordeeld. Een verklaring voor deze positiewijziging is overigens op meerdere plaatsen in de uiteenzettingen van Blok te vinden. Toen het mensenrechtenverdrag werd goedgekeurd waren er nog niet zoveel migranten en de opstellers van het verdrag wisten ook niet dat die eraan zouden komen. Met andere woorden: toen hadden we van het begrip mensenrecht niet zoveel last.
Het is zeker van belang om deze gedachtegang kritisch te blijven volgen, temeer daar deze in regeringskringen op sympathie lijkt te kunnen rekenen.
Per saldo is de democratische rechtsstaat, inclusief het respect voor mensenrechten, echter een levende realiteit en het lijkt mij onwaarschijnlijk dat de bevolking zich daarvan zal afkeren.

Daarmee verlaat ik de eerste vraag die ik in het begin stelde. De tweede luidde of het denkbaar is dat de effectiviteit van een democratie zo kan worden ondermijnd dat er draagvlak voor de overgang naar een ander systeem ontstaat. Duitsland in de jaren dertig van de vorige eeuw is natuurlijk een notoir voorbeeld. Ook valt te denken aan Griekenland en Portugal in de jaren ’60 en ’70. Beide landen zijn ook thans in zwaar weer geraakt. Gelukkig is er Europa om hen steun te geven.
Dat neemt niet weg dat het geloof in het democratisch systeem kan eroderen als langs democratische weg een land haast onbestuurbaar wordt. Ik denk aan de staat Californie, waar door een reeks van referenda die enerzijds meer prestaties van de overheid eisen, maar anderzijds daar minder middelen voor ter beschikking stellen, een normale bestuurspraktijk met enige regelmaat onmogelijk wordt. Recent leek een groot aantal federale overheidsdiensten in de VS te worden gesloten omdat Republikeinen en Democraten het niet eens konden worden over het budget. Op het nippertje kon men het daarover nog eens worden.
In België schijnt de al meer dan een jaar durende onwil of het onvermogen van partijen om een nieuwe missionaire regering te vormen nog niet tot bestuurlijke ontreddering te hebben geleid. Het demissionaire kabinet doet wat gedaan moet worden en er is nog een vijftal normaal functionerende regeringen over. Desondanks kan dit op termijn moeilijk bijdragen aan vertrouwen in het functioneren van een regeringssysteem. Het blijft mij verbazen hoe gelaten de burger de blokkade van zijn regeringssysteem over zich heen laat komen.

Van geheel andere orde, maar voor de democratische rechtsstaat van vitaal belang, is het respect dat hoofdrolspelers in de democratie zelf voor het stelsel weten op te brengen. Ik noem een aantal voorbeelden. Brenninkmeijer heeft erop gewezen dat het erop lijkt dat door de monistische opstelling van het parlement eigenlijk niet meer van een Trias Politica sprake is. We leven in toenemende mate in een systeem dat slechts twee machten kent: de politiek/bestuurlijke macht en de rechterlijke macht. Regering en parlementaire meerderheid vormen twee handen op een buik. Wat in regeerakkoorden is afgesproken is praktisch onaantastbaar. Verontrustender is, dat ook het voortbestaan van een onafhankelijke rechterlijke macht sommigen te veel lijkt te worden. Vanuit de politiek wordt in toenemende mate kritiek en daardoor druk op de rechterlijke macht uitgeoefend. Vonnissen worden door ministers en Kamerleden bekritiseerd en rechters van tijd tot tijd door een enkel Kamerlid beschimpt. Dit bevordert de duurzaamheid van onze democratische rechtsorde niet.
Een derde aandachtspunt lijkt mij dat de eerstverantwoordelijken in een democratisch stelsel er zorg voor zouden moeten dragen dat het stelsel integer en onaangetast door onzuivere beïnvloeding kan functioneren.
In de Verenigde Staten is de invloed van extern geld op campagnes maar ook op de inhoud van politieke stellingnames zodanig, dat het moeilijk is om van een integer functionerend politiek systeem te spreken. Boekjes als ‘Is that a politician in your pocket’ geven daarvan een ontluisterend beeld. Ook de waarheid is in het moderne politieke bedrijf in de Verenigde Staten, net als in de oorlog, al zeer lang een slachtoffer van machtsambities. Ik denk aan het klassieke boek van David Wise, ‘The politics of lying’, dat al decennia geleden een ontluisterend beeld gaf van de geschiedenis van misleiding van de burgers. De leugens met betrekking tot de oorlog in Irak hebben geleerd dat we daarvan niet verschoond zullen blijven. Ook de studie van Bas Soetendorp over de besluitvorming met betrekking tot de Noord-Zuidlijn in Amsterdam is in dit opzicht zonder meer verontrustend. Ten slotte zijn er altijd weer volksvertegenwoordigers die het systeem bezoedelen door er voor eigen gewin misbruik van te maken. In Engeland zuchten enkele parlementariërs om die reden in de kerker.
Moeten wij ons over dit soort zaken echt zorgen maken maken? Dat laatste lijkt mij zeker nodig. De ineenstorting van de Griekse economie had alles te maken met moedwillig onjuiste verantwoording van overheidsgelden in de begroting. De financiën van de Europese Unie hebben nog nooit een goedkeurende accountantsverklaring gehad. Het omkopen van politici of financieel beïnvloeden van partijpolitiek is gelukkig in Nederland geen groot onderwerp, zij het dat de PVV weigert mee te delen uit welke buitenlandse bronnen zij geld ontvangt. Wellicht kan het door minister Donner ingediend wetsvoorstel over partijfinanciering aan deze uiterst onwenselijke situatie een eind maken.

Dan rest nog de laatste vraag, of de staatsvorm van westerse democratieën wel altijd opgewassen zal blijken tegen bedreigingen door andere, niet op verkiezingsresultaten gebaseerde machten, die het politiek democratische systeem kunnen tarten, negeren of manipuleren.
Vers in de herinnering ligt de bankencrisis, die de financiële infrastructuur van de wereldeconomie in een afgrond dreigde te storten. Geen regering had hem zien aankomen en geen regering heeft zich verzekerd van adequate mogelijkheden om het bankwezen binnen een domein te houden waar het bij deconfitures geen ontoelaatbare schade aan de samenleving kan toebrengen.
Ook kan men in dit verband denken aan speculanten die zich ten koste van landen en hun inwoners verrijken door zonder scrupules tegen hun munten te speculeren. Ook hier hebben regeringen geen enkele grip op en wordt dagelijks publieke welvaart vernietigd ten behoeve van particulier gewin. Van de creatieve destructie waarover Schumpeter sprak kan alleen een cynicus in dit geval iets goeds verwachten.
Een derde en laatste voorbeeld betreft de macht die door media, de tradionele en de zogenoemde sociale media wordt uitgeoefend. Dat is een interessant onderwerp omdat hier de vrijheid van meningsuiting alfa en omega van het denken is.
In een aantal landen, met name in de Verenigde Staten, zien we sommige media zich tot spreekbuis maken van machtige belangengroepen of politieke partijen die met weinig respect voor de waarheid of de meningen van anderen de publieke discussie met agitprop vergiftigen. De wijze waarop bijvoorbeeld de positie van de President wordt ondermijnd door een niet aflatende stroom leugens over zijn afkomst en geloof, heeft een ontwrichtende werking op de zuiverheid van het publieke debat en de afweging die kiezers op basis daarvan moeten maken. Onderschat de macht van internationale mediaconglomeraten, in handen van de Murdochs en Berlusconi’s van deze wereld niet.
In Nederland kennen we dit verschijnsel nauwelijks, tenzij we denken aan de Cruyff-bode die als campagnekrant de gang van zaken binnen een voetbalclub wil veranderen. Wat hieraan te doen is, is snel samengevat: bijna niets. De media die zich hieraan schuldig maken wijzen zelfregulering door de sector af. Rectificaties via de rechter afdwingen is een dure en langdurige aangelegenheid en wordt vrijwel uitsluitend door leden van het Koninklijk Huis met succes beproefd. Als straks de griffierechten tot onbetaalbare hoogte worden opgetrokken is dit middel in onze rechtsstaat voor gewone mensen niet meer toegankelijk.

Talloze nieuwssites op internet hebben, evenals de sociale media als Twitter, Hyves en Facebook, zich binnen een zeer kort tijdsbestek een zeer invloedrijke positie verworven in de publieke meningsvorming.
Dit zijn prachtige nieuwe media, maar uiteraard is het een illusie dat hier alleen op een maatschappelijk verantwoorde wijze gebruik van wordt gemaakt. Ook daar is weinig tegen te doen.
Wel zou het de moeite waard zijn te onderzoeken of de anonimiteit waarmee op deze media – soms in georganiseerd verband – de meest vergaande opinies worden verbreid, eigenlijk wel beschermenswaard is. Het grondrecht van vrijheid van meningsuiting beschermt degene die een meningsuiting doet en niet de meningsuiting zelf. Het zou dus niet teveel gevraagd zijn om eenieder die op deze media meningen verkondigt, te verplichten dat onder eigen naam te doen. Dan kan er pas echt sprake zijn van een open en eerlijk publiek debat.

Ik kom hiermee aan het eind van mijn beschouwing. De democratische rechtsstaat is een prachtige en krachtige verworvenheid. Het is de moeite waard om in navolging van Lincoln ervoor te zorgen dat zij een regeringsvorm van, voor en door de burgers blijft. Democratie is niet voor bange mensen, en waarschijnlijk ook niet voor helden. Wat zij nodig heeft zijn gemotiveerde burgers die bereid zijn voor het onderhoud een inspanning te plegen.

Ik dank u voor uw aandacht.