«

Nov
27

Willem Witteveenlezing, 26 november 2015


Dames en Heren,

Waarschijnlijk kent u het fraaie schilderij waarop King John, bij ons beter bekend als Jan Zonder Land, ingespannen naar zeer kleine lettertjes op een vel schaapsperkament zit te turen. Het document dat hij voor zich heeft is de wereldberoemde Magna Carta die dit jaar 800 jaar oud is.

De Magna Carta bevat een aantal fundamentele bepalingen voor de ontwikkeling van ons recht. Het document legt vast dat mensen niet willekeurig mogen worden bestraft en dat niemand de toegang tot de rechter mag worden ontzegd. Ook het beginsel van ‘no taxation without representation’ wordt eraan toegeschreven en een groot aantal andere mooie gedachten die er helemaal niet in staan.

Waarom zat Koning Jan zo te turen? Kon hij de kleine lettertjes niet goed lezen? Was hij geïmponeerd omdat hij besefte een baanbrekend document voor zijn neus te hebben? Of drong tot hem door dat de Magna Carta hem zeer veel geld ging kosten omdat het hem lucratieve voorrechten afnam, zoals visrechten en het recht op houtkap?

Wellicht het eerste, maar vrijwel zeker het laatste. Bij het overlijden van Henry II, had Jan geen land geërfd en hij probeerde dat door in Frankrijk oorlog te voeren goed te maken. De adel, die met hem ten strijde trok en zijn oorlogen financierde, kreeg daar na de verloren slag bij Brieux in 1214 meer dan genoeg van. Vijfentwintig baronnen kwamen in opstand en namen zelfs de stad Londen in. Koning Jan begreep dat hij kostbare concessies moest doen en tekende de Magna Carta bij het kruisje.

Ook in ons land kennen we een aardig voorbeeld van een vorst die eieren voor zijn geld koos. Koning Willem II werd in 1848 uit angst voor opstandige bewegingen in één nacht van conservatief liberaal en stemde plotseling in met een nieuwe grondwet.

Het zijn kleine illustraties van de altijd rommelige geschiedenis van de macht. Publieke macht wordt veroverd, verzameld, en gecumuleerd, en dan weer verloren, verkaveld of gespreid.

Wie macht heeft wil er meer van, wie machteloos is eist uiteindelijk macht op. ‘De groten lijken alleen maar groot, omdat wij op onze knieën liggen. Sta dus op’, zei men tijdens de Franse revolutie. En zodra de machtelozen zijn opgestaan en zelf macht verwerven, voelen ze zich genoodzaakt die op hun beurt tegen anderen te beschermen.

Zo lijkt het proces van machtsverwerving en machtsderving wel wat op de oude processie van Echternach: drie stappen naar voren en twee terug. Maar er is een belangrijk verschil. In de cadans van Echternach ga je vooruit, maar dat is bij macht lang niet zeker. Regressie ligt altijd op de loer. In de vorige eeuw zagen we Duitsland terugvallen in de dictatuur, nadat Franz von Papen naar eigen zeggen ‘Herr Hitler gemietet hat’ in een onheilige coalitie. Spanje en Portugal zijn andere recente voorbeelden. Zou zoiets weer kunnen gebeuren?

Toch is door de eeuwen heen wel een zekere ontwikkeling te onderkennen. We zien eerst de soevereine macht van vorsten, die nog steeds herkenbaar tot leven komen in de drama’s van Shakespeare. Hun macht wordt dikwijls opgediend met een metafysisch sausje en uitgeoefend ‘bij de Gratie Gods.’

Later wordt die soevereine macht gedeeld met edelen. We zien de opkomst van rijke kooplieden en van de aanzienlijke burgerij, en tamelijk recent de ontwikkeling naar democratische machtsuitoefening, via het kiesrecht voor de rijken, de mannen en tenslotte de vrouwen.

Macht gaat verloren, maar de melodie blijft lang naklinken. Monarchen wonen nog steeds in fraaie paleizen, omringd door lakeien, maar hun blauwe bloed wordt tegenwoordig, zonder de beperkingen van een morganatisch huwelijk, liefdevol met burgerbloed gemengd.

Ook de pluralis majestatis bestaat nog steeds. Koning Willem Alexander verzekerde de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties dat men altijd kan rekenen op ‘our Kingdom’.
En de leergierige asielzoeker, die van minister Plasterk een in het Arabisch vertaalde Grondwet heeft gekregen, zal daaruit niet begrijpen dat de Koning geen macht meer heeft, maar wel dat hij is vrijgesteld van persoonlijke belastingen.

Dat is allemaal niet zo belangrijk. Want op de lange weg naar ons huidig staatsbestel staan meerdere fraaie virtuele gedenktekens op plaatsen waar publieke macht beslissend van eigenaar veranderde. Ik noem ze game-changers, omdat studenten dan beter begrijpen waarover het gaat, en wil er twee noemen.

De eerste game-changer is de introductie van de Trias Politica, die de soevereine macht van de staat opsplitst in drie delen. Daardoor ontstaan een wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht. Deze drie machten worden door onafhankelijk van elkaar opererende organen uitgeoefend.

Publieke macht komt daarna in beginsel niet langer aan personen of families toe en is niet langer erfelijk, maar vloeit voort uit wetten. Elke machtsuitoefening is onderworpen aan de wet en vindt plaats door bekleders van ambten, waarin een ieder volgens vastgestelde regels kan worden gekozen of benoemd.

Willem Witteveen typeert de teloorgang van de monarchale macht en de intrede van de democratie als volgt:
‘De vestiging van de democratie leidt ertoe dat de plaats van de macht een lege plaats wordt waar na elke verkiezing een andere, niet metafysisch gefundeerde macht het voor het zeggen heeft, voor zolang het duurt.’

Werkt die Trias Politica nu nog steeds naar behoren? Mij dunkt van wel, al zijn er natuurlijk altijd onvolkomenheden die aandacht behoeven. Macht sluipt immers, waar zij niet gaan mag.
Maar voor het systeem van machtssplitsing als zodanig moeten we nog elke dag dankbaar zijn. Als er in staten iets fout gaat, is dat bijna altijd te herleiden tot gebrek aan respect voor de scheiding van machten.

Kwetsbaar blijkt vooral de positie van de onafhankelijke rechter. Die is bestuurders en politici af en toe een doorn in het oog. Zij verwijten hem dat hij op hun stoel gaat zitten, alsof dat binnen het rechtssysteem zo nodig niet gecorrigeerd zou kunnen worden.

Een recent voorbeeld hiervan betreft een vonnis van de rechtbank van Den Haag, die de Staat veroordeelde om meer aan het milieu te doen. In de Verenigde Staten verweten conservatieve politici het Constitutionele Hof dat het na meer dan tweehonderd jaar ontdekte dat het homohuwelijk niet in strijd is met de Grondwet. Zij vonden dat de wetgever dat moest regelen, en uiteraard vooral moest tegenhouden.

Goed begrip van het belang van machtenscheiding zou vertegenwoordigers van wetgevende en bestuurlijke macht uiterst terughoudend moeten maken om op de rechter kritiek te oefenen.
Daarom zijn debatten in de Tweede Kamer over de straftoemeting in concrete strafzaken zo misplaatst, evenzeer als uitspraken van een minister van justitie die zegt dat een verdachte een hoge straf verdient.

Deze politieke bemoeienis heeft onmiskenbaar effect op het functioneren van ons rechtssysteem.
Het is illustratief dat het in ons land bijna twee jaar moet duren voor de rechter kan beoordelen of een politicus aan zijn gehoor de uitspraak mag ontlokken dat er minder mensen van een bepaalde bevolkingsgroep gewenst zijn, hetgeen hij vervolgens belooft te gaan regelen.

De samenleving had er baat bij gehad eerder te vernemen of dit geoorloofd is of niet. De advocaat van de beklaagde heeft voor de zekerheid nu al aangekondigd dat er geen eerlijk proces komt. Hij trekt de integriteit van de rechtspraak bij voorbaat in twijfel. Helaas worden over contempt of court in ons land nonchalant de schouders opgehaald.

Het zal niet verbazen dat ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg regelmatig onder vuur ligt. Alle 47 lidstaten van de Raad van Europa hebben zich uit vrije wil en met plechtige verklaringen verplicht om de mensenrechten en fundamentele vrijheden van hun burgers te eerbiedigen. Daarom hebben zij beloofd de uitspraken van het Hof in Straatsburg te zullen naleven. In de zomer van dit jaar moest ik echter in een rapport voor de Raad van Europa vaststellen dat meer dan 10.000 uitspraken van het Hof nog niet zijn uitgevoerd. De grootste zondaren zijn landen van de voormalige Sovjet-Unie, maar de kampioen is Italië, een van de grondleggers van de Raad van Europa.

Ook in ons land gaan af en toe stemmen op om ons aan de rechtsmacht van het Hof te onttrekken, maar die vinden hier – anders dan bijvoorbeeld in Engeland – weinig of geen weerklank.

Moeilijk is overigens te begrijpen dat dit soort pleidooien dikwijls uit liberale hoek komt, terwijl juist in die kring de grootst mogelijke bescherming van het individu tegen de staat op basis van universele normen, populair zou moeten zijn.

Van tijd tot tijd wordt ook meer of minder subtiel aan de betekenis van fundamentele mensenrechten geknabbeld. Een subtiel voorbeeld leverde de politiek commentator van de Volkskrant, dus niet zo maar een stagiair die daar werkzaam was. Hij schreef in verband met de opvang van vluchtelingen: ‘Mensenrechten zijn mooi, maar ook een dure aangelegenheid.’ Een dure aangelegenheid. Misschien dat hier een verwijzing op zijn plaats was geweest. Naar de prijs die de mensheid in het verleden betaald heeft voor het niet respecteren van ‘deze aangelegenheid.’

Ik noem nog een andere game-changer in de geschiedenis van de publieke machtsuitoefening. Dat is het algemeen kiesrecht, waardoor de uitgangspunten van de Trias Politica in de staatkundige praktijk volop tot ontwikkeling konden komen.

Het algemeen kiesrecht vormde echter bovenal een enorme stimulans voor de ontwikkeling van politieke partijen, die in de samenleving een grote sociale dynamiek mogelijk maakte.

Als men de periode voor de introductie van het algemeen kiesrecht voorzichtig zou typeren als een van machtsverwerving en machtsbeheer door een maatschappelijke bovenlaag, dan ziet men daarna een voortdurende politieke strijd over de inrichting van een samenleving die meer recht doet aan alle burgers.

Politieke partijen proberen al meer dan 150 jaar kiezers te inspireren en te mobiliseren op basis van min of meer samenhangende visies. Dat proces verloopt tegenwoordig niet wezenlijk anders, zij het dat de burger in mindere mate bevangen raakt door grote politieke verhalen en maatschappelijke vergezichten. Die zijn ook haast niet meer in de aanbieding.

Tegelijkertijd zweren de burgers ook in hoog tempo hun traditionele geloofsovertuiging af. Het is begrijpelijk dat, na een aanvankelijk gevoel van opluchting, daardoor gevoelens van onzekerheid en onveiligheid ontstaan, die mensen ontvankelijk maken voor standpunten van populisten. Die keren zich bij voorkeur tegen alles wat vreemd is, van buiten komt en hier niet is uitgevonden.

Ook de democratisch gelegitimeerde overheid slaagt er steeds minder in vertrouwen op te bouwen. Daarvoor zijn vele redenen, grote en kleine.
Het feit dat de oorlog tegen Irak op basis van leugens werd gerechtvaardigd, heeft velen geschokt. Dat de oorlog ten slotte is beëindigd op basis van een gevaarlijk mengsel van zuinigheid en naïviteit, heeft tot op de dag van vandaag zijn doorwerking.

Ook het massaal aftappen van de communicatie van burgers, bedrijven en regeringen helpt niet om vertrouwen te wekken. Bevriende democratische bondgenoten blijken op een ongekende schaal de privacy te schenden. Regeringsleiders en parlementen worden afgeluisterd en worden daar heel boos over, maar blijken niet te weten dat hun eigen diensten andere regeringen afluisteren.

Het is meer dan ironisch dat de Verenigde Staten de man die de wereld inlichtte over deze massale schending van privacy, Edward Snowden, wegens hoogverraad wil berechten. Hij heeft daarom in het Rusland van Poetin asiel gevraagd en gekregen.
Erasmus zou hieraan graag in de Lof der Zotheid aandacht hebben besteed.

We kunnen ook dichter bij huis blijven. In ons land kan men denken aan de wijze waarop het kabinet in razend tempo met minder geld de zorg probeert te veranderen. Daardoor is fundamentele onzekerheid ontstaan en veel vertrouwen verloren.

De burgers geloven niet meer in visies. Het is afgelopen met het automatisch mandaat verlenen aan anderen: de burger wil boter bij zijn eigen vis. Hij zegt het lidmaatschap van zijn politieke partij op en grijpt geïndividualiseerd en mondig naar het menu van de Kieswijzer. Per verkiezing maakt hij uit welke partij zijn steun dit keer verdient.

Dit leidt tot spectaculaire ups en downs in de verkiezingsuitslagen. Een halve eeuw geleden werd winst of verlies van een paar zetels een politieke aardverschuiving genoemd. Tegenwoordig kan een partij er zomaar twintig winnen of verliezen.

Eindelijk speelt de burger dus zelf de baas. Voorzien van mensenrechten en fundamentele vrijheden deelt hij per verkiezing andere lakens uit. Dit lijkt wel het eind van een ontwikkeling. Een aspirant Fukuyama zou zelfs aan het eind van de geschiedenis kunnen denken.

De vraag rijst natuurlijk of we deze ontwikkeling hadden kunnen zien aankomen. Waar komt ze vandaan?

Ik noemde de Trias Politica en het algemeen kiesrecht als grote game-changers. Maar het is natuurlijk niet zo dat de Trias of het kiesrecht uitvindingen waren die uit de lucht kwamen vallen.

De belangrijkste veranderingen in ons staatsbestel vinden hun oorsprong in veranderingen in de economische, sociale, en culturele omstandigheden om ons heen.

Om ons eigen tijdsgewricht te kunnen begrijpen, horen wij vaak de trefwoorden individualisering, internationalisering en globalisering. Ook wordt vaak en terecht gewezen op het vervagen van het publiek domein, en op de grenzeloze macht van financiële instellingen en die van de media.

Dat laatste, de ontwikkeling van de media, lijkt mij voor ons onderwerp van bijzonder belang. Politiek berust in wezen op communicatie tussen mensen onderling en tussen hen en de overheid. Het is daarom boeiend om te zien hoe technologische ontwikkelingen op het gebied van communicatie vaak een nieuw tijdperk inluidden.

Laat ik twee voorbeelden noemen. Het eerste is natuurlijk de uitvinding van de boekdrukkunst. Die leidde binnen korte tijd tot een spectaculaire aantasting van het gezag van autoritaire heersers en van de almachtige Roomse Kerk. Binnen veertien dagen nadat Maarten Luther in 1517 zijn 95 stellingen op de deur van de slotkapel van Wittenberg had geslagen, was heel Duitsland daarvan op de hoogte. De rest van Europa volgde binnen een maand. In korte tijd werden van het werk van Luther 300.000 exemplaren gedrukt.

Een ander voorbeeld wordt aangereikt door Johan Wolfgang von Goethe. Die dankt enkele eeuwen later ook zijn roem aan de boekdrukkunst. Zijn eerste roman, ‘Die Leiden des jungen Werthers’, werd in 1774 meteen een Europese bestseller. Napoleon las het boekje zeven maal.

Maar vijftig jaar later, kort voor zijn overlijden in 1832, bespeurt Goethe dat de tijden veranderen. De belangstelling voor zijn schrijverschap neemt af. In een brief aan zijn vriend Zelter schrijft hij wat daarvan volgens hem de oorzaak is:
‘Jongelui worden veel te vroeg geprikkeld en dan in de maalstroom van de tijd meegesleurd. Rijkdom en snelheid is wat de wereld bewondert en waar iedereen naar streeft. Treinen, exprespost, stoomboten en alle mogelijke faciliteiten om te communiceren, dat is waar men in de beschaafde wereld om het hardst achteraanholt, zichzelf voorbijholt en daardoor in middelmatigheid blijft steken.’

Treinen, exprespost, stoomboten en alle faciliteiten om te communiceren! Het is jammer dat deze geniale man niet even in onze tijd kan rondlopen. Via de bakelieten telefoon met draaischijf, de radiodistributie en de zwart-wit televisie zijn we razendsnel in een andere wereld terechtgekomen. Al die fantastische uitvindingen op het gebied van communicatie, die wij de afgelopen vijftig jaar gretig hebben aangeschaft, waren alle binnen enkele jaren rijp voor het grof vuil.

Moderne communicatiemiddelen respecteren geen tijd en geen grenzen. Daardoor ontstaan heftige en soms gewelddadige botsingen tussen traditionele opvattingen, rechtsgevoelens en machtsposities. Alle taboes worden overal ter wereld aangetast en geslecht. Daar kunnen, zoals we dagelijks op de televisie zien, niet alle mensen goed tegen. Het lijkt soms of de Franse filosoof George Bataille gelijk heeft, dat als er geen taboes meer zijn, er ook geen beschaving meer is.

‘Konden we dit zien aankomen?’ was de vraag. In 1967 schrijft Herbert Marshall McLuhan dat het medium de boodschap is geworden: ‘The medium is the message.’ De beeldreligie doet zijn intrede. Geen beeld betekent voortaan: geen nieuws. En toen moesten wij nog dertig jaar wachten op internet.

McLuhan voorspelde toen reeds dat politiek zou worden vervangen door beeldvorming. De politicus zou volgens hem van zijn persoonlijkheid afstand doen ten gunste van zijn imago. De reden daarvoor is dat dit imago zoveel krachtiger is dan hijzelf ooit kan worden.

Hierdoor ontstaat volgens McLuhan een cultuur van het innemen van standpunten die een imago bevestigen. Een standpunt is echter volgens hem een gevaarlijke luxe, als het de plaats inneemt van inzicht en begrip.

Vandaag communiceert de wereld met elkaar in 140 leestekens. Het mediageweld, sociaal of niet sociaal, commercieel of publiek, bepaalt de ‘talk of the town’ en in toenemende mate die van het parlement. Standpunt.nl en Maurice de Hond willen de hele dag weten wat wij vinden. Over inzicht en begrip worden geen nadere mededelingen gedaan.

Door een stapeling van geïsoleerde standpunten komt de burger terecht in een wereld die hij niet begrijpt en waarin hij geen houvast vindt. Alleen het innemen van nog krachtigere standpunten lijkt zekerheid te bieden. Voor een serieuze gedachtewisseling met het oog op overbrugging van tegenstellingen lijkt steeds minder ruimte.

Voor velen die zich in beginsel wel betrokken voelen bij de politiek, werkt het dagelijks bombardement van standpunten zo desoriënterend en soms zo bedreigend, dat zij hun mening liever laten onderduiken en hun inzichten voor zich houden. Ze hebben er geen zin in om trending topic op Twitter te worden.

Weer anderen, die niet de hele dag op hun tablet of smart-phone kijken of weinig affiniteit voelen met het publieke debat zoals dat bij ons gevoerd wordt, zeggen hun krant op die steeds meer standpunten en steeds minder nieuws brengt.

Is de burger nu de baas? Kan hij de politiek naar zijn hand zetten? Zelf is hij daarvan allerminst overtuigd. ‘De politiek luistert niet en in Den Haag doet men wat men wil.’

Dat is natuurlijk niet helemaal waar. Het aantal Kamervragen naar aanleiding van actualiteiten is de afgelopen decennia explosief gegroeid. Niets ontsnapt aan de aandacht. Een groot aantal van die vragen gaat overigens niet om opheldering over feiten, maar over eigen standpunten, waarvan men wil weten of de regering het daarmee eens is.

Kamerleden twitteren en facebooken ijverig mee over dingen van de dag. Tot grote beleidswijzigingen en stelselveranderingen wordt buiten het zicht van de burgers en van de meeste parlementsleden besloten.

De afloop van de laatste Kamerverkiezingen illustreert dit. VVD en PvdA hadden elkaar in de campagne te vuur en te zwaard bestreden. Alle clichés over rood en rechts werden uit de kast gehaald. Niemand had erop kunnen rekenen dat zijn stem op de VVD of de PvdA, binnen een mum van tijd tot een coalitie van die twee partijen zou kunnen leiden. Vervolgens leidden wekenlange geheime onderhandelingen tussen een paar prominente leden van deze partijen door middel van uitruil van standpunten tot een ingrijpend ontwerp-regeerakkoord.

De fractieleden van de aanstaande regeringscoalitie mochten het lijvige document vluchtig lezen en er een uur of twee over vergaderen. Dat is maximaal drie minuten spreektijd per persoon. Daarna werd een beperkt aantal bezwaren, die door hart of beurs sneden, opgelost teneinde weerstand te absorberen.
Partijcongressen konden hun bezorgdheid uiten, maar nee zeggen zat er natuurlijk niet in.

Ook het parlementaire debat over het regeerakkoord leverde nauwelijks een bijdrage aan begrip en acceptatie. Erger, het knellende akkoord zou het parlementaire debat op hoofdpunten jarenlang steriliseren.

Tweede Kamerleden van de regeringsfracties worden aan hun gegeven instemming gehouden. Eerste Kamerleden, die niet aan regeerakkoorden gebonden zijn en derhalve zouden kunnen denken dat zij een eigen afweging moeten maken, worden – ook in de media – afgeschilderd als lastpakken en spelbedervers, die de regeerbaarheid van het land in gevaar brengen.

Hierbij speelt een belangrijke rol dat de positie van politieke leiders door directe verkiezingen vrijwel onaantastbaar is geworden. De positie van gewone Kamerleden is de afgelopen decennia echter zwakker geworden. Hun baanzekerheid is gering. De wisselende kiezersgunst is daar niet alleen debet aan.

De meeste partijen hebben de zeggenschap over kandidatenlijsten gecentraliseerd. Bij elke verkiezing wordt een groot aantal leden door partijbesturen vervangen, omdat de actuele samenstelling van de fractie nooit blijkt te voldoen.

Weinig Kamerleden hebben een eigen achterban door wie zij op eigen kracht verkozen worden.
Om de grote baanonzekerheid nog te vergroten heeft men besloten wachtgelden voor Kamerleden drastisch terug te brengen. Als men bovendien bedenkt dat men voor het goed uitoefenen van het vak van Kamerlid toch wel enkele jaren ervaring nodig heeft, kan dit niet anders dan tot volgzaamheid leiden.

Alleen in de achterkamers van het ministerie van Financiën kon het regeerakkoord door een aantal oppositiepartijen enigszins worden bijgesteld. Zij worden daarom de constructieve oppositie genoemd. Anders dan men misschien zou verwachten wordt het CDA niet in die achterkamers aangetroffen. D66, dat vijftig jaar geleden geboren werd uit ongerustheid over de ernstige devaluatie van onze democratie, speelde er een hoofdrol.

De vraag lijkt mij niet of dit anders kan, maar of dit niet anders moet. Het deponeren van een stembiljet in de stembus is geen storting à fonds perdu, zonder enig uitzicht op vergoeding of terugbetaling. Volksvertegenwoordigers zijn woordvoerders van de burgers en niet van het kabinet.

Kiezers zijn slim genoeg om te beseffen dat compromissen nodig kunnen blijken. Maar ze willen wel zien dat er met hun vertrouwensvotum serieus wordt omgegaan. Ze moeten begrijpen wat er met hun stem gebeurt en het resultaat van een kabinetsformatie moet gelegitimeerd worden door de kwaliteit van het proces dat eraan voorafgaat.

In een rapport van 2 oktober jl. stelt het Sociaal Cultureel Planbureau vast dat 93% van de bevolking de democratie de beste vorm van regeren vindt. Dat is veel en dus mooi, en men is nog iets royaler dan Winston Churchill, die democratie de minst slechte vorm van regeren vond.

Maar wat bedoelt men daarmee? Het functioneren van de politiek bevalt het volk een stuk minder. 37% van de bevolking is uitgesproken negatief of ontevreden over de instellingen van de representatieve democratie. 30% interesseert het niet en niet meer dan 34% is kritisch positief of tevreden.

Van die laatste groep is meer dan de helft hoog opgeleid. Hoog opgeleid zijn betekent meestal dat men zich financieel beter kan redden en dat men niet woont in wijken waar altijd alle problemen samenkomen.

De burgers hebben desgevraagd ook standpunten over verbeteringen van het systeem. Meer dan de helft van de bevolking is het eens met de stelling dat de bevolking een burgemeester rechtstreeks moet kiezen. Ook vindt men dat het volk in referenda zelf over belangrijke kwesties moet beslissen.

Dat biedt een snelle route om de tevredenheid van burgers over het functioneren van het democratisch systeem te vergroten. Het lijken mij echter politieke vluchtheuvels die nieuwe onvrede gaan creëren.

Wat volksraadplegingen betreft ben ik al op jeugdige leeftijd getraumatiseerd door de volksraadpleging van Pontius Pilatus over de vrijlating van een gevangene. Die pakte toen – zoals bekend – slecht uit. Men kan zich achteraf overigens afvragen of dat voor de verspreiding van het Christendom uiteindelijk zo’n slechte zaak is geweest.

Het is een idyllische opvatting dat burgers steeds in alle rust over het onderwerp van een referendum nadenken om hun stem te bepalen. Vaak volgen zij opinieleiders die gesteund door machtige media, die mensen overal voor kunnen laten kiezen, ook voor een totale oorlog of voor minder Marokkanen of voor emotionele aanhankelijkheid aan Kim Jong-un.

De meeste problemen zijn complex en hebben een onlosmakelijke samenhang met andere delen van het overheidsbeleid en met de positie van Nederland in de wereld.

Binnenkort mogen we oefenen met een officieel raadgevend referendum, waarvan alleen wij, omdat we hier niet toevallig aanwezig zijn, weten dat dit iets geheel anders is dan een raadplegend of correctief referendum. De burgers willen de politiek graag adviseren over het associatieverdrag van Europa met Oekraïne. De gedrukte exemplaren daarvan vliegen nog niet de winkels uit.

Bij wijze van zelf-advisering heeft een aantal politieke partijen al aangegeven voor een bepaald standpunt campagne te gaan voeren. Er schijnt al een Kamermeerderheid te zijn die zich bij voorbaat door het advies wil laten binden. De belofte om zonder last of ruggenspraak het eigen verstand te gebruiken krijgt daardoor een nieuwe dimensie.

Gelukkig hebben we ook nog een burgerinitiatief waarmee burgers hun wensen in de Tweede Kamer kunnen kenbaar maken. De cabaretier Arjen Lubach had binnen een dag voldoende steunbetuigingen om zijn wens om farao van Nederland te worden aan het parlement te kunnen aanbieden. Wanneer zal de wetgever begrijpen dat hij niet alleen zichzelf, maar ook de democratie belachelijk maakt?

Over de direct gekozen burgemeester is kort geleden veel gezegd in de Eerste Kamer. De vraag is of we willen vasthouden aan de vertegenwoordiging van alle burgers in het hoofdorgaan van de gemeente, of dat daarnaast of daarboven door dezelfde kiezers bij meerderheid een burgemeester wordt gekozen. Ik vind het eerste het meest democratisch en het tweede een recept voor conflicten in de top van het gemeentebestuur.

Nu denkt u misschien, dat u met mij hier niet verder komt. Dat kan waar zijn, maar ik mag er wel aan herinneren, dat ik als minister de ideale combinatie van de wensen van de burgers heb ingevoerd in de vorm van een raadgevend burgemeestersreferendum. Dat is door mijn opvolgers echter weer snel afgeschaft, onder meer omdat de opkomst van de kiezers zeer te wensen over liet.

Ook de heer Wilders, die een niet democratisch georganiseerde partij aanvoert, is erg voor referenda. Dat moet te denken geven. Onze volksvertegenwoordiging noemde hij onlangs een ‘nepparlement.’

De Voorzitter van de Tweede Kamer – onbekend met de betekenis van het leerstuk van contempt of Parliament – reageerde daarop als volgt: ‘Dat hoor je op straat ook’, en ging daarna onbekommerd over tot de orde van de dag. Haar collega in de Eerste Kamer stond enige tijd later niet toe dat een senator op gelijke wijze de senaat wilde beledigen.

Enkele weken later schreef de heer Wilders in de Volkskrant over ‘de huidige machthebbers’, en ‘het regime in Den Haag’, dat wereldvreemd is en niet langer namens het volk spreekt.

Misschien is het goed nog eens Montesquieu te raadplegen. Die waarschuwt in ‘Over de geest van de Wetten’, dat het beginsel van democratie niet alleen wordt aangetast wanneer de geest van gelijkheid verloren gaat, maar evenzeer wanneer de geest van gelijkheid tot in het extreme wordt doorgevoerd en iedereen gelijk wil zijn aan hen, die gekozen zijn om namens hem gezag te oefenen. Dit leidt volgens Montesquieu uiteindelijk tot de despotie van een persoon.

Dat effect wordt natuurlijk enorm versterkt als volksvertegenwoordigers zich niet realiseren dat zij gedurende hun ambtstermijn zeer bijzondere burgers zijn, omdat zij anderen mogen vertegenwoordigen. Respect voor het instituut waarin ze zitting hebben en respect voor hun ambt zijn daarbij sleutelwoorden. Het parlement is de hoeder van de macht van de bevolking en als het die rol niet waarmaakt, hebben andere machten – ook van buiten de politiek – vrij spel.

Politieke partijen, die zich op een maatschappelijke visie baseren, hebben op de wisselende kiezersgunst meestal twee reacties.
Enerzijds zoeken zij naar een scherpere profilering door inhoudelijke verdieping, hetgeen soms ‘herbronning’ wordt genoemd.
Anderzijds proberen zij de kunst af te kijken van partijen die met extreme standpunten de kiezersgunst wel veroveren.

Het is duidelijk dat deze twee reacties botsen. De verdieping die men zoekt is publicitair niet aantrekkelijk. Media houden van extreme standpunten, maar als deze partijen extreme opvattingen gaan verkondigen tast dat hun karakter verder aan en vervreemden ze zich nog meer van hun traditionele aanhang.

Ook zoekt men graag naar oplossingen van technische aard. De redenering is dan dat er tegenwoordig teveel partijen nodig zijn voor een meerderheidskabinet, hetgeen de regeerbaarheid van het land in de weg staat.

Daarom wordt vaak de invoering van een kiesdrempel bepleit. In Duitsland geldt een kiesdrempel van vijf procent, waardoor bij de laatste verkiezingen zelfs de liberale partij buiten de Bundestag werd gehouden.

Het Verenigd Koninkrijk presteert op het punt van representatie welhaast het onmogelijke. Een van de twee Kamers van het parlement, het House of Lords, wordt helemaal niet gekozen. En het House of Commons krijgt door het districtenstelsel een samenstelling waarin de representativiteit ver te zoeken is. De Conservatieve Partij haalde bij de verkiezingen dit jaar 37% van de stemmen en kreeg daarvoor 330 zetels in het Lagerhuis. De nieuwe partij UKIP kreeg 12% van de stemmen, dus 1/3 van de conservatieven, en kreeg welgeteld één zetel. De Schotse Nationale partij, die aanzienlijk minder stemmen kreeg dan UKIP,
verdiende daarmee 58 zetels.

De wet van de remmende voorsprong doet zich dus ook op democratisch gebied gelden. De Hortus Democraticus heeft onderhoud nodig. Het is tijd voor een nieuwe Magna Carta.

Het invoeren van een kiesdrempel zal het beoogde effect van reductie van partijen niet hebben. We zouden die kant ook niet moeten willen opgaan. Ons kiessysteem doet recht aan alle burgers die zich willen uitspreken over de publieke zaak en heeft vanuit dat perspectief een grote legitimerende werking. Wie niet meedoet, heeft dat aan zichzelf te wijten. Er zijn geen kunstmatige barrières.

Als politici vinden dat er minder partijen moeten komen, zouden ze beter serieus kunnen onderzoeken of er in ons partijenlandschap niet te veel partijen zijn die erg op elkaar zijn gaan lijken.

Wij ordenen de pluriformiteit in de samenleving in verschillende partijen, terwijl het wellicht realistischer en zeker interessanter zou zijn om de pluriformiteit binnen partijen te stimuleren.

Het vereist natuurlijk goede procedures en grote zorgvuldigheid om meer pluriformiteit binnen een partij te laten uitmonden in besluitvorming. Maar als de kwaliteit van besluitvormingsprocessen de deelnemers overtuigt dat hun mening serieus wordt gehoord, levert dat in de praktijk acceptatie op.

Hier kan de moderne technologie ook helpen om nieuwe werkwijzen binnen partijen te ontwikkelen, die meer recht doen aan hun leden en sympathisanten. Het lijkt mij een interessante uitdaging voor politieke wetenschappers. Liever dan nog meer en nog beter standpunten te turven, die morgen waarschijnlijk achterhaald zijn, zouden zij ons kunnen helpen door na te denken over verandering en verdieping van het democratisch proces. De communicatie van standpunten moet weer worden omgebogen naar communicatie over argumenten.
Burgers moeten meer kansen krijgen om bij gedachtenvorming te worden betrokken dan hun nu in gestolde partijstructuren geboden worden.

Veranderingen in machtsverhoudingen ontstaan meestal uit noodzaak of dwang. Pas als degenen die namens ons macht uitoefenen begrijpen dat zij dit alleen met grotere betrokkenheid van de burgers gelegitimeerd mogen doen, is er hoop.

Dat moeten de burgers die mee willen denken dan natuurlijk ook duidelijk maken. Het gaat om hun zeggenschap. Een democratische rechtsstaat kan niet top-down worden gemanaged.

Eigenlijk is dit een permanente opgave voor alle democratische partijen gezamenlijk. Zij beseffen te weinig wanneer ze elkaar moeten bestrijden en wanneer ze een gezamenlijke opdracht hebben.

Het is daarom veelbelovend dat fractieleiders uit de Tweede Kamer tegenwoordig vaker gezamenlijk optreden. Ik denk niet zozeer aan hun inzet om schilderijen van Rembrandt te kopen, maar vooral aan hun recente oproep aan het Nederlandse volk om respect voor elkaars meningen te tonen en nooit geweld te gebruiken.

Het antwoord op deze oproep hoeft in eerste instantie niet meer in te houden dan het verzoek om zelf in de Tweede Kamer in praktijk te brengen wat zij aan ons prediken. Het regeerakkoord, genaamd ‘Bruggen Bouwen’, schrijft dit ook voor: ‘De overheid kan anderen alleen met overtuiging aanspreken, als ze zelf het goede voorbeeld geeft’.

Laat ons ten slotte nog eens naar een schilderij kijken.

Nadat Erasmus in 1500 zijn eerste verzameling spreekwoorden had gepubliceerd, werden deze door velen als een bron van wijsheid beschouwd.

Pieter Bruegel de Oude gebruikte spreekwoorden als thema in zijn schilderijen. Op het schilderij ‘De Vogelnestrover’ verbeeldt hij het spreekwoord: ‘Die het nest weet, die weet het, maar die het rooft, die heeft het.’

Het spreekwoord is duidelijk. Kennis bezitten is mooi, maar als je er niets mee doet, sta je met lege handen. Als je niet wilt dat het nest geroofd wordt, moet je het beschermen.
We kunnen hierbij ook denken aan de elfde stelling van Marx over Feuerbach: ‘De filosofen hebben de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd, het komt erop aan haar te veranderen.’

Mijn vroegere buurman in de Senaatsfractie van de Partij van de Arbeid, de filosoof Willem Witteveen, wilde niet uitsluitend nadenken over de democratische rechtsstaat, maar zijn denken ook verbinden met praktisch politiek handelen. En Willem had een hekel aan politici die beginnen zonder te bezinnen. Hij verbaasde zich steevast over ingrijpende veranderingen in onze wetgeving, zonder dat over de uitvoerbaarheid grondig was nagedacht.

Zijn voorbeeld kan ons inspireren. De lucht in onze democratische rechtsstaat wordt regelmatig vervuild door de onwelriekende geur van minachting voor het parlement, voor de rechter en voor de rechten van de mens.

Het is niet goed genoeg om daarvan geïnteresseerd kennis te nemen.

Weten noopt tot handelen, niet alleen door politici maar vooral ook door burgers.

Erasmusfestival Brabant
Foto-impressie Gerard Monté